Datum : 17 januari 2014
In navolgende zaak was de vraag of een afvulbedrijf die blikjes voor een andere partij afvulde en waarbij de blikjes verdacht veel op die van Red Bull leken, in strijd handelde met het merkenrecht van Red Bull.
Na consultatie van het Hof van Justitie van de EU, heeft de Hoge Raad vastgesteld dat dit afvullen niet gezien kan worden als gebruik van het merkrecht, om welke reden de vorderingen van Red Bull afgewezen werden. Het hof en de rechtbank Den Bosch hadden aldus het nakijken..
---------------------------------------------------------------------------
Archiefnummer:
Jurisprudentie @ctueel 2014-37
Instantie:
HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2014:2057, 08/01901
Onderwerp:
Merkenrecht
Artikelen:
Art. 5 Richtlijn 89/104/EEG, art. 2.20 BVIE
Casus:
Aan de orde is de vraag of [A], die als afvulbedrijf in opdracht van een derde door die derde ter beschikking gestelde blikjes, met daarop tekens die te veel op de merken van RED BULL lijken, vult met energiedrank en die blikjes weer ter beschikking stelt aan de opdrachtgever, aldus de met de RED BULL-merken overeenstemmende tekens ‘ gebruikt’ in merkenrechtelijke zin. Deze zaak is terug bij de Hoge Raad na arrest van het Hof van Justitie van de EU d.d. 15 december 2011 (zaaknr. HvJEU: C-119/10). In dit arrest heeft het HvJEU de door de Hoge Raad bij arrest van 19 februari 2010 (ECLI: NL: HR 2010: BK4793) gestelde prejudiciële vragen beantwoord.
Rechtsvraag:
Kwalificeert het afvullen van blikjes die door derde reeds zijn voorzien van een teken dat met het merk overeenstemt (Red Bull) als ‘gebruik’ van dat teken?
Beslissing:
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 januari 2008, en het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 september 2006 eveneens. De gewraakte gedragingen van [A] en Smart Drinks stroken volgens de Hoge Raad volledig met de door het HvJEU in zijn verklaring voor recht vermelde gedragingen van respectievelijk de ‘dienstverlener’ en de ‘derde’. De gedragingen van [A] leveren dus geen ‘gebruik’ op in de zin van artikel 5 van Richtlijn 89/104/EEG (gecodificeerd in Richtlijn 2008/95/EG van 22 oktober 2008, PbEU L299) en daarmee evenmin in de zin van artikel 2.20 BVIE. Onderdeel I van het cassatiemiddel treft dus doel. Voorts wijst de Hoge Raad de vorderingen van Red Bull af. Het bestreden arrest kan volgens de Hoge Raad niet in stand blijven en hij doet de zaak zelf af. Daartoe overweegt zij: "Red Bull heeft geen andere grondslag aan haar vorderingen gegeven dan de beweerde merkinbreuk van [A] door het ‘afvullen’ van de blikjes. Nu die grondslag ondeugdelijk is gebleken, waar vaststaat dat [A] de merken van Red Bull niet heeft gebruikt, dienen de vorderingen alsnog te worden afgewezen, met verwijzing van Red Bull, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep."