Datum : 17 november 2020
Op het terrein van bestuurdersaansprakelijkheid wordt veel geprocedeerd. Een van de recente arresten van de Hoge Raad op dit terrein gaat over de grondslagen van bestuurdersaansprakelijkheid en het beoordelingskader.
De zaak Eurocommerce/Kloosterbrink
Feiten
Op 26 juni 2009 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over bestuurdersaansprakelijkheid (Vindplaats: HR 26 juni 2009, JOR 2009/221, m.nt. Y. Borrius). In dit arrest ging het om de volgende situatie. De vennootschap Vista had in 2001 behoefte aan uitbreiding van haar financiering bij de bank. De bank ging akkoord met uitbreiding van de financiering, op voorwaarde dat Vista de solvabiliteitsratio van 30% op peil zou brengen en dat haar beide aandeelhouders, Kloosterbrink en Eurocommerce, de nieuwe kredietlimiet zouden garanderen. Op grond van de bij de bank bekende prognose, hebben beide aandeelhouders de garantie verstrekt. Een van de bestuurders van Kloosterbrink, de heer K.R.R. Brink, verklaarde zich (als externe financier) bereid op basis van de prognose eventueel vereiste stortingen van Kloosterbrink te financieren, voorzover de situatie van Vista zich zou ontwikkelen conform deze prognose. Voor Kloosterbrink was het nakomen van haar verplichtingen afhankelijk van financiering door deze externe financier. Voor de bestuurders van Kloosterbrink, de heren K.R.R. Brink en R.L. Brink, was het in hoge mate voorzienbaar dat Vista zich niet conform deze prognose zou ontwikkelen. Vervolgens is een kredietovereenkomst getekend en hebben Kloosterbrink en Eurocommerce een kapitaalinstandhoudingsverklaring ("KIV") getekend.
Het geschil
In 2002 failleerde Vista. Ten aanzien van de aanspraak van de bank jegens Kloosterbrink en Eurocommerce uit hoofde van de KIV, verklaarde Kloosterbrink niet in staat te zijn enige storting aan Fortis te doen. Eurocommerce werd door de bank aangesproken tot volledige storting. In een gerechtelijke procedure vorderde Eurocommerce van (de bestuurders van) Kloosterbrink een schadevergoeding, nu zij Eurocommerce ertoe zouden hebben gebracht de KIV af te geven, terwijl zij wisten of redelijkerwijze konden weten dat Kloosterbrink haar verplichtingen uit de door haar afgegeven KIV niet kon nakomen.
Beoordeling Hoge Raad
De Rechtbank wees de vordering van Eurocommerce af. In hoger beroep wees het Hof de vordering van Eurocommerce tegen Kloosterbrink en haar bestuurder, de heer R.L.Brink, toe. De Hoge Raad stelde dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat Kloosterbrink jegens Eurocommerce onrechtmatig handelde door aan de bank een ongeclausuleerde KIV af te geven zonder Eurocommerce naar behoren over de situatie van Vista te informeren. Ten aanzien van de heer R.L.Brink, is geoordeeld dat hij Eurocommerce ertoe heeft gebracht een risico voor aansprakelijkheid tegenover de bank op zich te nemen, dat wezenlijk groter was dan Eurocommerce wist of kon begrijpen. De bestuurder van Kloosterbrink wist, of moest redelijkerwijze begrijpen, dat Kloosterbrink niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen tegenover de bank zou kunnen voldoen. Daardoor zou Kloosterbrink geen verhaal bieden voor de schade die Eurocommerce zou lijden, nu de externe financier de stortingen van Kloosterbrink niet financierde, doordat Vista zich niet conform de prognose ontwikkelde.
Uitgangspunten bestuurdersaansprakelijkheid
In dit door de Hoge Raad gewezen arrest, is bestuurdersaansprakelijkheid getoetst aan de norm van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Bij de beoordeling of er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid wordt getoetst of de bestuurder een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Indien een bestuurder namens de rechtspersoon een overeenkomst met een derde is aangegaan, terwijl hij weet of behoort te weten dat de rechtspersoon de uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet kan nakomen, zal in beginsel sprake zijn van een voldoende ernstig verwijt. Het uitgangspunt wordt gevormd door wat een redelijk denkend bestuurder wist of behoorde te weten of te begrijpen op het moment van het aangaan van de verplichtingen, en niet door wat een bestuurder volgens diens eigen geestestoestand dacht. Van belang daarbij is de voorzienbaarheid van benadeling. Het gaat er om dat niet-nakoming redelijkerwijze was te verwachten en een bekwaam bestuurder daarop bedacht diende te zijn.
Conclusie
Er zijn drie grondslagen voor bestuurdersaansprakelijkheid. Deze drie normen kunnen naast elkaar worden toegepast. Eén van deze gronden is de onrechtmatige daad. Hierover handelt het besproken arrest. Om uit de gevarenzone te blijven is het voor iedere bestuurder in algemene zin van belang dat hij handelt als een redelijk denkend bestuurder. Het gevoerde beleid dient verantwoord te kunnen worden. Ondanks dat er veel wordt geprocedeerd over bestuurdersaansprakelijkheid, kan een bestuurder in het achterhoofd houden dat bestuurdersaansprakelijkheid niet snel mag worden aangenomen. Een bestuurder moet zijn werk kunnen doen, met de daarbij behorende ondernemersrisico's.
Datum: 26/11/2009
Newsflash Insolventierecht & Herstructurering, 2009, nr. 1
Nicole Kuijer