Datum : 17 november 2020
Een tweede nuttige uitspraak van de Hoge Raad op het gebied van werkgeversaansprakelijkheid, ziet op een schilder die arbeidsongeschikt is geworden en een bepaalde vorm van kanker bleek te hebben. Het hoogste rechtscollege heeft vastgesteld dat voor het aannemen van een verband tussen gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden, er voldoende zekerheid moet zijn dat de gezondheidsschade het gevolg kan zijn van de arbeidsomstandigheden. Nu deze zekerheid er in dit geval niet was, mocht het (oorzakelijk) verband tussen ziekte en werk niet worden aangenomen.
Een tweede aspect dat van belang is, ziet op de aanwezigheid van meerdere mogelijke oorzaken van de gezondheidsschade. Als een werkgever niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan door bijvoorbeeld onvoldoende te waarschuwen voor gezondheidsrisico’s van het gebruik van bepaalde producten, en de kans dat daardoor gezondheidsschade ontstaan is niet heel klein, maar ook niet heel groot, dan moeten alle oorzaken worden meegewogen om vast te stellen wie de gevolgen van de schade heeft te dragen. Het kan dan bijvoorbeeld zijn dat roken als een mogelijke oorzaak van de ziekte wordt aangemerkt en ook het gebruik van bepaalde schadelijke producten, zodat de schade 50/50 over werkgever en werknemer wordt verdeeld.
Instantie:
HR 7 juni 2013, BZ1721, 12/03390
Onderwerp:
Arbeidsrecht; werkgeversaansprakelijkheid; zorgplicht
Artikelen:
Art. 7:658 BW
Casus:
Betrokkene werkte als schilder bij eiseres. Voordien heeft hij gewerkt als vrachtwagenchauffeur en als schilder bij twee andere bedrijven. Met ingang van 25 april 2000 is hij arbeidsongeschikt geraakt voor zijn werk bij eiseres. Bij betrokkene is een kwaadaardige tumor en zijn later uitzaaiingen ontdekt. Betrokkene heeft eiseres op 17 oktober 2000 aansprakelijk gesteld voor de door hem ten gevolge van zijn ziekte geleden en nog te lijden schade. De verzekeraar van eiseres heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. Verweerster en haar (inmiddels overleden) moeder - dochter respectievelijk weduwe van betrokkene - hebben in dit geding gevorderd vergoeding van schade als bedoeld in art. 6:108 BW en, in hun hoedanigheid van erfgenamen, van schade als bedoeld in art. 6:107 BW. Verweerster betoogt dat betrokkene gedurende zijn dienstverband bij eiseres heeft gewerkt met producten die aromatische amines bevatten die in verband zijn gebracht met urotheelkanker. Bovendien is betrokkene bij het afschuren van oude verflagen en het gebruik van verfafbijtmiddel geconfronteerd met situaties die een verhoogde kans op longkanker met zich brengen. Volgens verweerster heeft eiseres nagelaten te voorkomen dat betrokkene met genoemde producten werkte en heeft zij verzuimd te zorgen voor adequate bescherming van betrokkene op grond waarvan zij aansprakelijk is op de voet van art. 7:658 BW.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft bewezen geacht dat betrokkene bij zijn werkzaamheden is blootgesteld aan stoffen die urotheelkanker kunnen veroorzaken en dat deze blootstelling de kanker bij betrokkene kan hebben veroorzaakt. Het hof was voorts van oordeel dat eiseres is tekortgeschoten in de naleving van haar zorgplicht jegens betrokkene. Op grond hiervan heeft het hof geoordeeld dat het causaal verband tussen de kanker en (de blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij) de werkzaamheden van betrokkene voor eiseres vaststaat, zodat de laatste in beginsel aansprakelijk is voor de schade van verweerster. Het hof komt tot de slotsom dat eiseres niet erin is geslaagd te bewijzen dat de kanker van betrokkene niet is veroorzaakt door de blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij eiseres. Het hof heeft ten slotte geoordeeld dat eiseres zich ook niet zonder meer op vermindering van haar aansprakelijkheid vanwege "proportionele causaliteit" kan beroepen. De vorderingen zijn alsnog toegewezen.
Rechtsvraag:
Is onjuist het oordeel van het hof dat de regel uit de arresten Unilever/[A] (LJN AA8369) en [B/C] (LJN AW6166) meebrengt dat voor het antwoord op de vraag of de blootstelling aan bepaalde stoffen de gezondheidsschade van de werknemer kan hebben veroorzaakt, geen juridische ondergrens bestaat, in die zin dat de grootte van die kans niet van belang is? Heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat eiseres ermee bekend behoorde te zijn dat er gevaren verbonden zijn aan het werken met verven en oplosmiddelen? Kunnen tot een vermindering van de vergoedingsplicht (proportionele aansprakelijkheid) van de werkgever op de voet van art. 7:658 BW leiden in beginsel alle omstandigheden behoren die voor de werkgever buiten de sfeer van de werkzaamheden liggen?
Beslissing:
De Hoge Raad stelt voorop dat wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is naar het oordeel van de Hoge Raad nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.
Het oordeel van het hof dat de regel uit de arresten Unilever/[A] en [B/C] meebrengt dat voor het antwoord op de vraag of de gezondheidsklachten van de werknemer kunnen zijn veroorzaakt door de blootstelling aan gevaarlijke stoffen rechtens geen ondergrens bestaat, in die zin dat de grootte van die kans daarvoor niet van belang is, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dit vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is. Het bestreden oordeel kan daarom niet in stand blijven.
Voorts heeft het hof naar het oordeel van de Hoge Raad nagelaten te vermelden welke zorgplicht eiseres naar zijn oordeel heeft geschonden en welke maatregelen zij had moeten nemen, of welke instructies zij had moeten geven, en het heeft aldus zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
Naar het oordeel van de Hoge Raad is proportionele aansprakelijkheid bedoeld voor gevallen waarin niet kan worden vastgesteld of de schade is veroorzaakt door een normschending (onrechtmatig handelen of toerekenbare tekortkoming) van de aansprakelijk gestelde persoon of van iemand voor wie hij aansprakelijk is, dan wel door een oorzaak die voor risico van de benadeelde zelf komt (of door een combinatie van beide oorzaken), en waarin de kans dat de schade door de normschending is veroorzaakt niet zeer klein noch zeer groot is. Onder een oorzaak die voor risico van de benadeelde zelf komt wordt in een geval als het onderhavige verstaan een buiten de uitoefening van de werkzaamheden gelegen omstandigheid die aan de werknemer moet worden toegerekend, zoals roken, genetische aanleg, veroudering of van buiten komende oorzaken. Die laatste drie omstandigheden kunnen de werknemer weliswaar niet worden verweten, maar komen in de verhouding tot de werkgever voor zijn risico. Het hof heeft dit miskend.
De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding.