Datum : 17 november 2020
Onderstaande uitspraak maakt duidelijk dat je als verpachter heel goed moet nadenken over de inhoud van de opzeggingsbrief, want ALLEEN de in die brief genoemde redenen kunnen in een rechtszaak een rol spelen.
Blijkbaar is dit niet voor iedereen duidelijk, want de rechtbank had andere redenen, die niet in de opzeggingsbrief waren vermeld, laten meewegen in haar beslissing. Deze fout vond geen genade bij het hof en de Hoge Raad.
Lees hieronder meer
Instantie:
HR 21 juni 2013, BZ5346, 12/01882
Onderwerp:
Pachtrecht
Artikelen:
Art. 7:370 lid 1 aanhef en onder a BW
Casus:
Eiseres in cassatie vordert in de onderhavige procedures tegen verweerders dat de pachtkamer van de rechtbank het tijdstip vaststelt waarop de pachtovereenkomsten met hen zullen eindigen. De rechtbank oordeelt dat het beroep op een van de aangevoerde opzeggingsgronden slaagt en dat de pachtovereenkomsten zullen eindigen op 30 juni 2011. Het hof vernietigt de vonnissen van de rechtbank vervolgens evenwel en wijst de vorderingen van eiseres in cassatie tegen verweerders af. Daartoe overweegt het hof dat de onderhavige opzeggingen op grond van artikel 7:370 lid 1, aanhef en onder a, BW niet kunnen leiden tot toewijzing van haar vorderingen. Volgens artikel 7:369 lid 2 BW kan namelijk slechts op de gronden vermeld in de opzegging gevorderd worden, dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen. Naar het oordeel van het hof is "het op de bij uitstek als weidegrond geschikte pachtgronden akkerbouwgewassen telen redelijkerwijs niet te beschouwen als een uitwerking van het in de opzeggingen gebezigde verwijt".
Rechtsvraag:
Heeft het hof een te restrictieve uitleg gegeven aan artikel 7:369 lid 2 BW?
Beslissing:
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Onderdeel I van het cassatiemiddel neemt volgens de Hoge Raad terecht tot uitgangspunt dat volgens artikel 7:369 lid 2 BW slechts op de gronden vermeld in de opzegging kan worden gevorderd dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen. Voorts strekt artikel 7:369 lid 2 BW samen met art. 7:368 BW volgens de Hoge Raad ertoe, dat de pachter aan de hand van de in de opzegging vermelde gronden kan bepalen of hij in de opzegging wil berusten, dan wel het op een procedure wil laten aankomen. Gezien deze strekking en de enkele vermelding in de opzegging van 30 maart 2009 dat de pachter zich in zijn bedrijfsvoering niet als een goed pachter heeft gedragen, is het oordeel van het hof dat het beroep op de opzeggingsgrond van art. 7:370 lid 1, aanhef en onder a, BW niet in de procedure op de voet van artikel 7:369 lid 2 BW kan aanvullen met genoemd verwijt, volgens de Hoge Raad onjuist noch onbegrijpelijk. Het behoeft volgens de Hoge Raad daarom ook geen nadere motivering.