Datum : 2 februari 2014
Voor het aanvragen van een faillissement is nodig dat de schuldenaar in de toestand verkeert te hebben opgehouden te betalen. In de praktijk betekent zulks dat de partij die het faillissement aanvraagt nog iemand moet zien te vinden die een vordering heeft op de betrokken debiteur, de zogenaamde steunvordering.
Maar wat als in hoger beroep de steunvordering wordt door een derde voldaan, nadat de rechtbank het faillissement had uitgesproken? Het hof vond dat dat niet moest kunnen en bevestigde het faillissement. Fout, oordeelt de Hoge Raad, het is heel wel mogelijk dat een derde de steunvordering betaalt en dat daarom het faillissement alsnog moet worden vernietigd. Betaling van een derde doorbreekt de gelijkheid tussen schuldeisers (de zogenaamde paritas creditorum) namelijk niet, tenzij de debiteur daarvoor een lening heeft moeten sluiten. En dat had het hof moeten onderzoeken. Een ander hof mag de zaak nu alsnog volgens de juiste maatstaf afhandelen.
---------------------------------------------------------------------
Samenvatting ECLI:NL:HR:2014:98
Instantie: HR 17 januari 2014, 13/02476
Onderwerp: Insolventierecht
Artikelen: 1 lid 1 Fw; 6 lid 3 Fw
Casus: Verzoekster is door de rechtbank op verzoek van Unitco in staat van faillissement verklaard. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft geoordeeld dat de vordering van Unitco summierlijk aannemelijk is, dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers en dat verzoekster verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. Verzoekster klaagt over de verwerping door het hof van de stelling van verzoekster dat geen sprake meer is van pluraliteit van schuldeisers omdat de steunvorderingen deels door derden volledig zijn betaald en deels zijn kwijtgescholden na gedeeltelijke betaling.
Rechtsvraag: Het gaat om de vraag of het hof terecht en met een begrijpelijke motivering het faillissement van verzoekster heeft uitgesproken, gelet op de vereiste pluraliteit van schuldeisers en de eis dat de schuldenaar moet verkeren in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. In het bijzonder draait het om het door het hof in aanmerking nemen van steunvorderingen, terwijl die steunvorderingen allemaal kort vóór of zelfs óp de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep door derden zijn betaald.
Beslissing: Dit oordeel is onjuist. Voor het in hoger beroep handhaven van een faillissement is vereist dat het bestaan van steunvorderingen summierlijk is gebleken. Het hof had derhalve naar aanleiding van de stellingen van verzoekster moeten onderzoeken of (nog) daadwerkelijk aan dit vereiste was voldaan.
Ook het oordeel van het hof dat het in een faillissementssituatie betalen van steunvorderingen, al dan niet door derden, ontoelaatbaar is, is in zijn algemeenheid onjuist. Het staat derden in beginsel vrij hangende een procedure tot faillietverklaring steunvorderingen te voldoen. Dat levert geen doorbreking op van de paritas creditorum, ook niet indien de vordering van de aanvrager van het faillissement onbetaald blijft of daarvoor geen zekerheid wordt gesteld. De paritas creditorum ziet immers slechts op de gelijke behandeling waarop schuldeisers aanspraak hebben bij de voldoening van hun vorderingen uit (de opbrengst van) de goederen van de schuldenaar (art. 3:277 BW).
Voor zover het hof heeft geoordeeld dat het niet kan uitsluiten dat verzoekster met derden leningen is aangegaan om de steunvorderingen te betalen - waarmee het hof kennelijk bedoelt dat die leningen op hun beurt steunvorderingen opleveren - geeft zijn oordeel eveneens blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof had immers moeten onderzoeken of summierlijk van zodanige leningen is gebleken.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.