Datum : 21 oktober 2013
In Curaçao heeft een aanvaring tussen een waterscooter en een snorkelaar plaatsgevonden, als gevolg waarvan de snorkelaar ernstig letsel opliep. De waterscooter werd bestuurd door een toen dertienjarige jongen. Een oom had de waterscooter aan de jongen uitgeleend. De snorkelaar stelde de jongen, zijn ouders en de oom hoofdelijk aansprakelijk. Het gerecht wees de vorderingen toe.
Het hof vernietigde dit vonnis. Het hof kwam net als het gerecht tot de slotsom dat de aanvaring het gevolg was van een onvoorzichtig varen van de jongen in de drukke baai, maar die onrechtmatige daad viel hem vanwege diens leeftijd niet toe te rekenen en wel diens ouders.
Anders dan de rechtbank, honoreerde het hof het beroep van de ouders op eigen schuld van de snorkelaar. Hij had rekening moeten houden met de mogelijkheid van vaarverkeer op de plaats waar hij snorkelde en met het gevaar van een aanvaring. Het hof verklaarde voor recht dat de ouders voor 50% aansprakelijk zijn. De oom achtte het hof niet aansprakelijk. Het uitlenen van de scooter kon niet als maatschappelijk onbetamelijk worden aangemerkt. De wet verbood het laten varen van een persoon van dertien jaar met de scooter niet en de jongen had ruime ervaring met het besturen van de scooter.
Kortom, de jongen en de oom gingen vrijuit. En de ouders van de jongen en de snorkelaar moesten ieder de helft van de schade dragen. Niet helemaal bevredigend dat de snorkelaar de helft van de schade moest dragen. Dat vond hij zelf blijkbaar ook, want hij stapte naar de Hoge Raad.
De Hoge Raad komt de snorkelaar tegemoet, want oordeelt dat het hof had miskend dat de vastgestelde omstandigheden – waaronder de ernst van de gevaarzetting door de waterscooter, de waarschijnlijkheid dat ter plaatse zwemmers, snorkelaars en duikers zouden worden aangetroffen, hun bijzondere kwetsbaarheid ten opzichte van de waterscooter, de betrekkelijk eenvoudige wijze waarop de bestuurder van de waterscooter dat gevaar had kunnen voorkomen en de ernstige gevolgen die het ongeval voor de snorkelaar heeft gehad – kunnen meebrengen dat de billijkheid vereist dat een andere verdeling van de schade plaatsvindt dan in evenredigheid met de mate waarin de aan de snorkelaar respectievelijk de jongen toe te rekenen omstandigheden daartoe hebben bijgedragen, althans heeft het zijn oordeel dienaangaande onvoldoende gemotiveerd.
Een hele mond vol, maar het betekent dat het aandeel van de snorkelaar in de schade kleiner behoort te worden. Dit stelt de Hoge Raad zelf niet vast, maar laat het hof opnieuw over de zaak nadenken. Te zijner tijd zullen we waarschijnlijk te horen krijgen dat de verhouding bijvoorbeeld 70/30 of 80/20 behoorde te zijn.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Instantie:
HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3751, 12/03231
Onderwerp:
Curaçaose zaak, eigen schuld, billijkheidscorrectie
Artikelen:
Art. 6:164, 6:169 lid 1 en 6:101 lid 1 BWNA
Casus:
In Curaçao heeft een aanvaring tussen een waterscooter en een snorkelaar plaatsgevonden, als gevolg waarvan de snorkelaar ernstig letsel opliep. De waterscooter werd bestuurd door een toen dertienjarige jongen. Een oom had de waterscooter aan de jongen uitgeleend. De snorkelaar stelde de jongen, zijn ouders en de oom hoofdelijk aansprakelijk. Het gerecht wees de vorderingen toe.
Het hof vernietigde dit vonnis. Het hof kwam net als het gerecht tot de slotsom dat de aanvaring het gevolg was van een onvoorzichtig varen van de jongen in de drukke baai, maar die onrechtmatige daad viel hem vanwege diens leeftijd niet toe te rekenen (art. 6:164 NABW) en wel diens ouders (art. 6:169 lid 1 NABW), aldus het hof.
Anders dan de rechtbank, honoreerde het hof het beroep van de ouders op eigen schuld van de snorkelaar. Hij had rekening moeten houden met de mogelijkheid van vaarverkeer op de plaats waar hij snorkelde en met het gevaar van een aanvaring. Het hof verklaarde voor recht dat de ouders voor 50% aansprakelijk zijn. De oom achtte het hof niet aansprakelijk. Het uitlenen van de scooter kon niet als maatschappelijk onbetamelijk worden aangemerkt. De wet verbood het laten varen van een persoon van dertien jaar met de scooter niet en de jongen had ruime ervaring met het besturen van de scooter.
De snorkelaar ging in cassatie.
Rechtsvraag:
Is verzoeker ontvankelijk in het cassatieberoep tegen de jongen?
Stelde het hof onterecht vast dat sprake is van eigen schuld?
Had het hof de billijkheidscorrectie moeten toepassen?
Beslissing:
De Hoge Raad verklaarde de snorkelaar niet-ontvankelijk in het tegen de jongen gerichte beroep en vernietigde het arrest van het hof.
De snorkelaar kan niet in zijn beroep worden ontvangen voor zover dat is ingesteld tegen de jongen, nu die in hoger beroep niet als partij is opgetreden.
Het hof is bij zijn oordeel over de eigen schuld van de snorkelaar niet voorbijgegaan aan de essentiële stelling dat de snorkelaar is gaan snorkelen op een bekende snorkellocatie. Het oordeel dat daarom van een snorkelaar mag worden verwacht dat hij voor zijn eigen veiligheid zijn zichtbaarheid vergroot door het gebruik van een herkenningsteken getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
Het hof had in het licht van het partijdebat dienen te onderzoeken of vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en de overige omstandigheden van het geval gronden bestaan voor toepassing van de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BWNA. Het hof heeft miskend dat de vastgestelde omstandigheden – waaronder de ernst van de gevaarzetting door de waterscooter, de waarschijnlijkheid dat ter plaatse zwemmers, snorkelaars en duikers zouden worden aangetroffen, hun bijzondere kwetsbaarheid ten opzichte van de waterscooter, de betrekkelijk eenvoudige wijze waarop de bestuurder van de waterscooter dat gevaar had kunnen voorkomen en de ernstige gevolgen die het ongeval voor de snorkelaar heeft gehad – kunnen meebrengen dat de billijkheid vereist dat een andere verdeling van de schade plaatsvindt dan in evenredigheid met de mate waarin de aan de snorkelaar respectievelijk de jongen toe te rekenen omstandigheden daartoe hebben bijgedragen, althans heeft het zijn oordeel dienaangaande onvoldoende gemotiveerd.